|
Hey Merwelander, Er zijn wat lezers die deze nieuwsbrief steeds meer weten te waarderen en dat is natuurlijk ook precies de bedoeling. Er waren ook lezers die me op het hart drukten om door te gaan met het schrijven van een boek. "Doorgaan, vooral doorgaan". Dus gaan we door. Hoofdstuk drie dus voor de liefhebbers.
De wet van meneer Jan: “Ons werk is 80 % administratie en 20 % creatie” 1. Meneer Jan had zo zijn eigen opvattingen. Het werken op een reclame-adviesbureau wordt vaak geromantiseerd. Alsof we de hele dag creatief lopen te doen. Om die reden zijn al die reclamemensen ook in het vak gegaan. Maar de realiteit is anders. De basis ligt in het administreren, tenminste dat was de overtuiging van meneer Jan en dat behoeft een beetje uitleg. Zo vond hij dat je ten eerste goede afspraken moet maken met je klanten. Die leg je vast en dan pas ga je aan het werk. Ten tweede moet je de projecten die je uitvoert goed administreren. De gemaakte uren per medewerker op een project goed bijhouden dus. Ten derde moet je op basis van de afspraken en offertes duidelijk factureren zonder misverstanden. En tenslotte is het noodzakelijk dat je alles goed archiveert zodat je later overal op kan teruggrijpen en het wiel niet iedere keer opnieuw hoeft uit te vinden. Als je dat zo even opschrijft , lijkt er nog maar weinig tijd voor het echte creëren en dat was ook vaak zo. En daar is het “overwerk” voor uitgevonden. Echte creaties ontstonden na werktijd als de telefoons niet meer rinkelden en de post de deur uit was. 2. Tot op de dag van vandaag worden gemaakte uren geregistreerd. We werken immers in de dienstverlening en dat draait vaak om “uurtje-factuurtje”. Neem bijvoorbeeld de studio. Daar worden de ideeën en concepten uitgewerkt in schetsen door de art-director. En dat ging in de tijd van Jan Grijseels met de hand. Een doos viltstiften was het voornaamste gereedschap. Dat was een lust voor het oog, zo’n hele trits viltstiften in een joekel van een box , wel honderd stuks in alle denkbare kleuren, keurig gerangschikt van lichte naar donkere tinten. Je had daarnaast de ecoline potjes, ook bijzonder om te zien. Een doos kleurpotloden en de hele fijne zwart grafiet stiften voor de lijntekeningen completeerden het materiaal van de art-director. Daar werd voorzichtig mee omgesprongen zoals iedere ambachtsman z’n materialen koestert. Het uurtarief van de art-director was hoger dan die van de studio- mensen. Die zorgden voor de uitwerking van hetgeen de art-director qua vormgeving bedacht. De chef studio had ook weer een hoger tarief als de werktekenaars. Dan waren er ook nog Doka mensen en de retoucheurs. Allemaal met verschillende tarieven. Al die mensen hadden een urenlijstje onder handbereik. Zodra een order werd gestart, noteerde men de naam van de klant, de titel van het project, het ordernummer en de bestede tijd aan de betreffende opdracht. Tenminste, dat was de uitdrukkelijke eis van meneer Jan. 3. Iedere dag werden de tijdbriefjes opgehaald en werden overgenomen op een zogenaamde calculatiestaat. Daarop stond de beschrijving van het project, het nummer en de klant. Zo’n calculatiestaat bood de mogelijkheid om alle mogelijke kosten die op een order werden gemaakt te noteren. De gewerkte uren, de inkoopkosten, de gemaakte kilometers, de representatiekosten, bijzondere kosten, noem maar op. Dat was een precies werkje en op een dag kreeg ik de opdracht om dit te verzorgen. Was toch gauw een paar uurtjes per dag werk. “En houdt die gasten in de gaten of ze de briefjes goed invullen, loop af en toe naar de studio en controleer het, en als ze dat slordig doen of helemaal niet, dan geef je ze op hun flikker”, voegde meneer Jan fijntjes toe. Dat was makkelijker gezegd dan gedaan. Een broekie leest niet de les aan gepokte en gemazelde creatieven en de onvolkomenheden aan meneer Jan doorgeven kwam al helemaal niet in je hoofd op. Dan had je geen collega’s meer maar een berg vijanden. Dus moest je een beetje diplomatisch zijn en zo kreeg je uiteindelijk de uurtjes wel op z’n plek. 4. Een bureau van een omvang van 50 medewerkers produceert wat af op een dag. Zodra iets gereed was (advertenties en drukwerk), werd een exemplaar keurig bewaard in het modellenboek. Iedere klant had één of meerdere modellenboeken. Mooie, dikke boeken voorzien van een lederen blauwe band, uiteraard voorzien van het JG-logo met in gouden letters op de rug de naam van de klant. Op de diepzwarte bladen in het boek formaat 30 x 40 werden de modellen geplakt, met daarbij een keurig etiket waarop in getikte letters de gegevens stonden genoteerd. Ordernummer, korte beschrijving van het project en de datum waarop het was afgeleverd en in geval van advertenties op welke data en in welke kranten/bladen ze waren geplaatst. Zo kon je alles terugvinden. Altijd handig als een klant een herdruk of een herplaatsing wenste. Meneer Jan had gewoon gelijk. 80 % administratie. | | 5. “Adverteren doet begeren” en wij hadden dan ook veel klanten die regelmatig en veel adverteerden. Van iedere geplaatste advertentie ontving je van de betreffende uitgever een bewijsnummer. Al die kranten en tijdschriften doorbladeren was ook een vak. Als je een advertentie had gevonden controleerde je of het formaat overeen kwam met de opdracht. Kranten werkten in die tijd met het begrip “millimeters”. Kolombreedte maal hoogte in millimeters resulteerden in een formaat dat ook weer in millimeters werd uitgedrukt. Even voor de leek: een 20 cm brede advertentie (kolombreedte doorgaans 4 cm dus 20 cm breed is 5 kolommen) met een hoogte van 30 cm (dat is dus 300 millimeter) werd dus uitgedrukt als een “5 koloms 300”. Iedereen begreep wat je bedoelde. De studio, de klant, de krant en de medewerker die de bewijsnummers moest controleren. Was het allemaal akkoord dan ging er een seintje naar de boekhouder, die de inkomende factuur dan exact kon controleren. 80 % administratie, het klopt nog steeds. 6.
Het meest vervelende karwei was het doorbladeren van de pagina’s met al die kleine advertenties. Die advertenties die door de krant zelf worden gezet. Iedere krant noemt ze anders: tips, speurders, zoekertjes, mini’s, je verzint het maar. Ook op dat gebied hadden we klanten en al die kleine advertenties werden opgespeurd door onze chauffeur. Jawel, wij hadden een eigen chauffeur in dienst. Met uniform en al. Op z’n grijze kostuum stonden op de linker revers de initialen JG (what else?) geborduurd. Onze chauffeur heette Meneer Kardinaal. Niemand sprak hem aan bij zijn voornaam. Meneer Kardinaal was de enige in het hele pand die altijd tevreden liep te fluiten. Dat kwam ook omdat hij niet alleen een uniform droeg maar ook een echte pet, zo eentje als de politie draagt met zo’n harde klep. Kwam niet aan de pet van Kardinaal want dan had je ruzie. Meneer Kardinaal reed in een auto van de zaak, een foeilelijke beige Opel Kadett Stationwagon. En daar bracht hij de hele dag spullen mee rond. Op de zaak had hij een eigen plek in de postkamer. En daar bladerde hij dan, als-ie niet hoefde te rijden de bewijsnummers door om tips/speurders/zoekertjes/mini’s op te zoeken. 7. Kardinaal las de krant in de tijd van de baas en daar had de baas een bloedhekel aan. Maar Kardinaal was slim en als er wat van werd gezegd, was zijn smoes natuurlijk dat hij op zoek was naar die kleine advertenties. Je kon Kardinaal niet blijer zien als hij met de baas op stap moest. Die reed in een chique BMW “7 zoveel” en dan mocht Kardinaal vaak rijden. Kon de baas nog even wat spullen doornemen of lekker relaxed de krant lezen. Kardinaal hield precies bij hoeveel kilometers er werden gereden en dat deed hij ook met de kilometers van de Kadett van de zaak. Dus zelfs Kardinaal, met uniform, pet en al moest aan de administratie. “Wie schrijft die blijft”, dat gezegde kan alleen maar verzonnen zijn dan door meneer Jan. 8. Tussen al die dagelijkse klussen door, kreeg je van meneer Jan ook opdrachten om je creativiteit op de proef te stellen. Teksten schrijven en nadenken over de thema’s, die gebaseerd waren op briefings en plannen van de opdrachtgevers. Je begon natuurlijk onderaan en dat was het schrijven van productteksten. Probeer maar steeds een TV op een andere manier aan te prijzen. Of een kostuum, of schoeisel, of fietsen, of een radio, of een horloge. En dan hadden we ook veel bedrijven waarvoor we de personeelswerving mochten verzorgen. Ook zo’n uitdaging: het schrijven van een personeelsadvertentie. Als junior kreeg je genoeg te doen en kwam je tijd tekort. Maar ieder uurtje extra werd uitbetaald. Maar liefst 2 gulden en 50 cent. Dat werd bijgehouden met behulp van de prikklok. Ieder morgen klokte je in met je eigen kaart en ’s avonds klokte je weer uit. Zo ging dat en het was goed zo.
| |